Deze website gebruikt cookies. Accepteer de cookies als u alle functionaliteiten van deze website wilt gebruiken.

Baarle-Hertog

De kleine Belgische gemeente Baarle-Hertog had tijdens WO I een bijzondere aantrekkingskracht. Een groot deel van het grondgebied was omringd door neutraal Nederlands territorium, waardoor het voor het Duitse leger van 1914 tot 1918 onmogelijk was om die enclaves te bezetten.

1-sm

Baarle-Hertog was één van de vijftig vrij gebleven Belgische gemeenten op een totaal van 2.630 en de enige vrij gebleven gemeente aan de grens met Nederland. In de enclaves waren contacten mogelijk die aan elke Duitse controle ontsnapten.

2

Destijds werd Baarle-Hertog in Turnhout als volgt beschreven: “Terwijl al de Kempische gemeenten verplicht zijn het juk van den vreemden overweldiger te dragen, blijft het nabij gelegen dorp Baerle-Hertog eene bij uitstek bevoorrechte gemeente. Als een Belgisch eilandje, omgeven van ’t Hollandsche grondgebied,… blijft het ongenaakbaar voor den Duitschen inval, daar den overweldiger het dorp niet kan bereiken zonder het Hollandsche grondgebied te betreden. De Belgische driekleur, die den Belg thans meer dan ooit dierbaar is en die op het bevel van de Duitsche overheid overal van de gebouwen verdwenen is, wappert hier nog fier en statig aan het gemeentehuis tot opbeuring van de honderden vluchtelingen die hier nog verblijven.” Baarle-Hertog was “een doorn in het oog van de Duitsers, een symbool van het onoverwonnen vaderland en een smet op het Duitse palmares.”

3

Baarle-Hertog werd druk bezocht door brievensmokkelaars, grensgidsen en spionnen. Rekruten voor het Belgisch leger bleven ook massaal de grens oversteken om via Engeland naar het front achter de IJzer te trekken. Zo werden in Baarle-Hertog tussen oktober 1914 en maart 1915 ruim tweeduizend oorlogsvrijwilligers geregistreerd. Er werd vergaderd door Belgische vluchtelingencomités. Gevluchte Belgen kwamen er hun belasting betalen. Postzegelverzamelaars waren geïnteresseerd in Belgische postzegels, liefst met een stempel van het plaatselijke postkantoor.

4

5

 

Clandestiene brievenpost van en naar het front

Het Duitse leger sloot het postkantoor van Turnhout op 8 oktober 1914, waarna op 27 oktober 1914 ook het postverkeer in Baarle-Hertog stilviel. De Baarlese postmeester Hembrechts overleed bovendien op 10 december 1914 in Tilburg. Vanwege de unieke ligging van het Belgische postkantoor (in het enige onbezette dorp aan de grens met Nederland) en de mogelijkheden die deze situatie bood, was een spoedige heropening van het kantoor aangewezen. Na een incognito bezoek van minister Helleputte aan Baarle-Hertog eind januari 1915 werd het kantoor terug geopend. Het hing nu theoretisch af van de ontvangerij Veurne, doch in de praktijk was het de regering te Ste-Adresse die er de lijnen uitzette. De postontvanger van Turnhout (C.J. Loos) en een postbode uit Herentals (“den dikken Eyckens”) maakten er de dienst uit.

6

Tijdens de Duitse bezetting was het postverkeer in België alleen toegestaan via de Keizerlijke Duitse Posterijen. Om het moreel van de Belgische soldaten te breken, werden alle brieven naar het front door de Duitse militaire censuur geweigerd. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat de bevolking haar toevlucht nam tot andere mogelijkheden om het contact met hun verwanten te onderhouden. Uit een brief van 3 juli 1916 van de “Directeur d’Administration van het Beheer van Posterijen” (met op hetzelfde blad het antwoord van de ontvanger op 11 juli 1916), blijkt overduidelijk de betrokkenheid van de Belgische Posterijen bij de clandestiene brievensmokkel van en naar bezet België. De daarin vermelde “salarissen en verblijfskosten in Bezet België” werden zonder twijfel uitbetaald aan brievensmokkelaars. Er waren immers geen postkantoren in het bezette deel van het land die door Vrij België gefinancierd werden. Alle postkantoren waren in handen van de Duitse overheid.

7

Het hoofdkwartier van het Belgische leger was zich bewust van de gevaren van de briefwisseling tussen de soldaten aan het front en hun familieleden in bezet België. Tussenpersonen (‘briefbemiddelaars’) konden teveel de winst najagen en daardoor slordig tewerk gaan. Of zij konden met de vijand collaboreren. In beide gevallen kwamen brieven in Duitse handen terecht. In het bezette gebied konden vervolgens represailles verwacht worden. De Duitsers wisten dan immers wie zich aan het verboden internationale postverkeer schuldig maakten. En militaire geheimen zoals troepenverplaatsingen konden achterhaald worden. Daarom werd elke brief van een Belgische soldaat aan de eigen militaire censuur onderworpen en stelde de militaire overheid een lijst van betrouwbare tussenpersonen op.

8

De belangrijkste erkende briefbemiddelaars hadden hun hoofdkantoor in Baarle-Hertog: Werk Soldatengroet, Officiële Inlichtingendienst van het Belgisch Comité, Union Belge, Post der Geallieerden, Henri Hostie, Mr. et Mme. Van Hal en Eerwaarde pater Vullings. Het Werk Soldatengroet (Oeuvre du Mot du Soldat) was veruit het bekendste netwerk van brievenbemiddelaars en was op verzoek van koning Albert I ingesteld. Het was van katholieke strekking en zeer goed gestructureerd. Het landelijke netwerk verzorgde de verzending van duizenden mededelingen per week in de vorm van genummerde strookjes. Deze briefjes van en naar Belgische frontsoldaten legden een lange reisweg af. Via Calais, Folkestone, Londen, Vlissingen en Den Haag ging alle post naar Baarle-Hertog. Dan vertrokken de brieven clandestien naar Brussel, het centrale verdeelpunt in België, om vervolgens de eindbestemming te bereiken.

9

 

Belgisch militair zend-, ontvangst- en meetstation MN7 (1915-1919)

Op 14 maart 1915 arriveerden twee voorname heren in Baarle-Hertog: Leon de Paeuw (kabinetchef van Charles de Broqueville, Belgisch Minister van Oorlog) en Paul Goldschmidt (onderluitenant in het Belgische leger). Het duo had een geheime missie, namelijk de oprichting van een draadloos zend- en luisterstation voor het Belgische leger: “MN7”. Een paar dagen later arriveerden monteurs in groepjes van twee. Niemand kende tevoren zijn eindbestemming noch de opdracht.

10

Clandestien werd de volgende maanden een complete zendinstallatie de enclaves binnengesmokkeld. Kleine apparatuur arriveerde onder de groenten in een hondenkar, belangrijke onderdelen werden in een diplomatieke koffer vanuit Engeland geleverd. Grotere voorwerpen werden in de auto van de burgemeester vervoerd. Zijn dochters moesten naar de Nederlandse soldaten en douaniers wuiven. Die konden niet aan de lieftallige blikken van de meisjes weerstaan. Grote partijen steenkool werden via het treinstation aangevoerd. Het viel niemand op. Vrouwen (“hoe dikker en ouder, hoe beter”) bleken de beste smokkelaars te zijn. Zij verstopten benzinevaatjes onder hun kledij (“wat gezien hun natuurlijke omtrek nauwelijks opviel”). Zinken platen maakten een hels lawaai. Het stoorde de douaniers niet. Zij namen net hun middagpauze. Vanuit Zaandam werden veertig scheepsmasten van maar liefst 18 meter lang ingevoerd. Nederlandse soldaten, marechaussees en douaniers stonden erbij en keken ernaar. Niemand stelde vragen. Tientallen mensen slaagden erin om de plannen voor MN7 meer dan een half jaar lang geheim te houden!

11

Op vraag van het Franse leger werd ook een meetstation opgericht. Het werd op een kilometer afstand geplaatst, dit om interferenties met MN7 te vermijden. Dit tweede draadloze station was via een telegraaflijn verbonden met het hoofdstation, het huis van de burgemeester (waar het diensthoofd logeerde) en het post- en telegraafkantoor van Baarle-Hertog. Deze lijn diende als een extra beveiliging om in tijden van nood een telegraafbericht naar de Belgische consul in Den Haag te kunnen sturen. De telegraaflijn bevond zich volledig op Belgisch grondgebied. In januari 1916 poogden Nederlandse soldaten ‘s nachts tweemaal om berichten af te tappen.

Burgemeester Henri van Gilse van Baarle-Hertog was de spilfiguur bij de totstandkoming van MN7. Hij was de eigenaar van de locaties van de goniometer en het zend- en luisterstation. Bovendien kon je via zijn tuin probleemloos van de ene locatie naar de andere: je bleef er altijd op Belgisch grondgebied.

De barakken van MN 7 werden opgericht onder het mom van een “vluchtelingenkamp voor Belgen die in Nederland niet langer welkom waren”. De opstelling van de zendmasten gebeurde pas toen alle onderdelen aanwezig waren. Toen kwam de aap uit de mouw, al was men zich toen in Nederland nog altijd van geen kwaad bewust. Nederlandse soldaten hielpen zelfs een handje met het rechttrekken van de masten. De grootste stond in het midden en was veertig meter hoog. Op elke hoek stond een kleinere mast. De hoekmasten waren via kabels met de hoofdmast verbonden. De loodsen en het zendgebouw stonden achter de woonbarakken. Het zendstation was klaar op 17 oktober 1915 en werd met champagne (zoals een schip) ingewijd door de oudste dochter van de burgemeester. De bewaking gebeurde door rijkswachters en met bloedhonden. Om angst te zaaien werd het verhaal gelanceerd dat er op het terrein van het zendstation een hol gegraven was waarin spionnen werden opgesloten. Ze zouden er bijzonder slecht behandeld worden.

12

Na de ingebruikname van het zendstation kwamen er Duitse klachten. Nederland moest omwille van de neutraliteit ervoor zorgen dat geen goederen, bestemd voor het militaire radiostation, binnengesmokkeld werden. Op drie hoeken van het zendstation stond daarom een Nederlandse schildwacht. Dag en nacht, meer dan drie jaar lang. Het Nederlandse leger plaatste ook een drie meter hoge kippengaasomheining met bovenaan enkele prikkeldraden rond de hoofdenclave. Die was half februari 1916 klaar.

Een Duitse aanslag bleef een permanente bedreiging. Het zendstation raakte echter aan drie zijden de Nederlandse grens. Dit voorkwam alvast een Duits bombardement. De kans was immers te groot dat dan ook Nederlands grondgebied zou worden geraakt. De aanwezigheid van de woonbarakken was een tweede reden om de site niet te bombarderen. In feite fungeerden de operateurs en hun gezinnen meer dan drie jaar lang als een menselijk schild in dienst van het Belgische leger. Wél werd ermee rekening gehouden dat de Duitsers MN7 met drieduizend soldaten in een pantsertrein konden bestormen.

13

Tijdens de oorlog speelde MN7 een belangrijke rol. Spionageberichten werden naar Frankrijk en Engeland verzonden, Duitse berichten werden onderschept en Duitse zenders gestoord. Bewegingen van Duitse zeppelins en duikboten werden geregistreerd en gemeld. Ongetwijfeld werden op deze manier veel mensenlevens gered. Bommen van zeppelins en torpedo’s van duikboten waren gevreesde wapens.

14

 

De dodendraad in Baarle-Hertog

De enclaves van Baarle-Hertog bleven vrij. Zondereigen echter, een kerkdorp van Baarle-Hertog, lag met de zuidkant tegen België en werd op 3 november 1914 als laatste gemeente in België door het Duitse leger bezet. Na de oprichting van de dodendraad medio 1915 lag Zondereigen ten zuiden van deze versperring. De gemeenschap was volledig afgesloten van het “moederdorp”. Er werd vervolgens een ersatzdienst van de burgerlijke stand ingericht in het huis van de eerste schepen.

15

Heel wat verhalen over vaak dramatische gebeurtenissen aan de dodendraad zijn bewaard gebleven. We denken daarbij aan het gezin van Charel Huybrechts. Zijn huis op Gel werd door de draad van de rest van Zondereigen afgesneden. De kinderen Huybrechts konden niet met de kinderen uit de buurt spelen en evenmin hun school in Zondereigen bereiken. We denken ook aan Jaak Ver¬straelen, die aan de Wittekeiweg in de rug werd doodgeschoten en nog wel door een Duitse grens¬wacht die bij hem thuis logeerde. En aan de dramatische dood van de Castelrése zussen Sjoke en Toke Verheyen, die geëlektrocuteerd werden toen ze met elkaar spraken bij de dodendraad. Op 11 november 1918 stonden alle kinderen van Gel voor het huis van de verwonderde familie Huybrechts. De oorlog was gedaan en de kinderen uit de buurt konden weer samenspelen.

16