Algemene geschiedenis

DAG1

Algemene geschiedenis van de dodendraad

Tijdens WO1 werd België door Duitsland bezet, Nederland bleef neutraal. De Belgisch-Nederlandse grens was een grens tussen oorlog en vrede. Met een elektrische draadversperring van 2.000 volt sloot de Duitse bezetter van medio 1915 tot november 1918 heel deze rijksgrens af in een poging om het clandestiene grensverkeer stil te leggen. De draad was 357 kilometer lang en heeft een duizendtal mensenlevens gekost. In 2008 werd in Zondereigen een strook van deze grensafsluiting als vredesmonument heropgericht. Sindsdien staat de dodendraad centraal bij allerlei pedagogische initiatieven en worden er groepen rondgeleid. In 2013 werden bovendien twee permanente wandelingen en een fietsroute gerealiseerd.

De dodendraad in twintig vragen

1. Wat was de dodendraad?

De dodendraad was een elektrische versperring aan de grens tussen België en Nederland tijdens WO I. Het was de grens tussen oorlog en vrede. Het was geen banale improvisatie of een experiment. Het aanwenden van dit wapen steunde op militair-wetenschappelijk onderzoek en op technische ervaring te velde.

DAG1

2. Waar stond de draad?

De dodendraad werd opgericht van het Zwin in Knokke tot de voorsteden van Aken. Hij stond op Belgisch grondgebied, maar volgde niet heel nauwkeurig de grens. De grens tussen Knokke en het Drielandenpunt is bijna 450 kilometer lang. Om deze afstand wat in te korten, kwamen grote stukken Belgische grond achter de dodendraad te liggen. De vaak gebruikte benaming “niemandsland” is misleidend omdat dit van het binnenland afgesneden gebied door de Duitsers werd bezet als er bewoning was. De inwoners zaten dan opgesloten tussen de dodendraad en de rijksgrens, die door het Nederlandse leger met prikkeldraad was afgesloten. Mooie voorbeelden hiervan zijn de drie “bulten” in het noorden van de Antwerpse Kempen (Essen, Nieuwmoer en Wildert; Meer, Meerle, Meersel-Dreef en een deel van Minderhout; Poppel, Weelde en Ravels). De bewaking van de 54 kilometer lange rijksgrens met Baarle-Nassau werd met de plaatsing van de dodendraad herleid tot 15,5 kilometer.

DAG2

3. Wanneer werd de dodendraad opgericht?

In april en mei 1915 werd gestart met de werkzaamheden. De versperring werd niet van west naar oost of omgekeerd opgetrokken. Op diverse plaatsen werd begonnen met de bouw van losse stroken. Sommige stukken waren volledig klaar in juni of juli 1915 (o.a. de strook tussen Minderhout en Arendonk, bij Maldegem, Boekhoute, Prosperpolder en Neerpelt). Andere volgden pas in augustus 1915. In Geistingen en Ophoven werd de draad pas medio 1916 opgericht. In Zondereigen (Baarle-Hertog) werden de eerste palen en benodigdheden voor het plaatsen begin juli 1915 aangevoerd. Op 24 juli 1915 werd de draadversperring er van stroom voorzien.

DAG3

4. Door wie werd hij opgericht?

De dodendraad werd opgericht in opdracht van het Duitse bezettingsleger. Eerst werd het traject bepaald en het terrein ontbost. Daarna werden Duitse geniesoldaten en vrijwillige Belgische werklieden aangevoerd. Sommige van deze Belgen hadden nooit handenarbeid verricht. Ze droegen fijne schoenen en een slechte jas boven betere kleren. Wanneer ’s avonds de Duitse officier het verdiende dagloon wilde uitbetalen, bleef hij met de helft van het geld zitten. Een groot deel van zijn vrijwilligers was naar Nederland gevlucht.

DAG4

5. Hoe zag de dodendraad eruit?

Nadat het traject was vastgelegd, werden palen in de grond geheid. Het ging veelal om dennenhouten palen. Daarop werden porseleinen isolatoren geplaatst om de stroomdraden aan te bevestigen. Meestal telde de versperring vijf of zes draden, op een dertigtal centimeter van elkaar gespannen en bevestigd aan de Belgische kant van elke paal. Hoog daarboven waren nog twee draden aangebracht voor de stroomvoorziening: de Speiseleitung. In principe moest er gladde draad gebruikt worden van drie tot vijf millimeter doorsnede, maar de bouwers beschikten niet over een voldoende voorraad, zodat ook vaak prikkeldraad werd gebruikt. Aan beide zijden van deze versperring stond op ongeveer anderhalve tot drie meter afstand een evenwijdig lopende, ietwat lagere en stroomvrije prikkeldraadversperring ter bescherming van mens en dier.

DAG5

6. Waarom werd deze versperring opgericht?

De dodendraad kwam er omdat Duitse soldaten er niet in slaagden om de kilometerslange rijksgrens hermetisch af te sluiten. Veel mensen konden daardoor de grens overschrijden: vrijwilligers voor het Belgische leger, spionnen, bezorgers van clandestiene post, verzetslui, smokkelaars en vluchtelingen. Met de elektrische draadversperring werd het afsluiten van de rijksgrens geperfectioneerd. Bij dat alles moet men zich realiseren dat de bezetter van bij de aanvang van de oorlog natuurlijk geprobeerd heeft om de grens met Nederland af te sluiten door o.m. op de voornaamste doorgangswegen hindernissen te plaatsen en de grens te laten bewaken door militairen. Elke poging om de grenzen hermetisch af te sluiten vereiste uiteindelijk een aanzienlijke hoeveelheid manschappen. Door de komst van de dodendraad waren er voor de bewaking minder Duitse troepen nodig.

DAG6

7. Waarom heeft Nederland nooit geprotesteerd?

Nederland was als neutraal land verplicht om zijn grenzen te sluiten en te bewaken. De Duitse dodendraad heeft dit werk vereenvoudigd.

8. Wat waren de gevolgen van het oprichten van de dodendraad?

Door de plaatsing van de versperring was de gewone toegang tot Nederland volledig afgesloten. Het grensverkeer nam sterk af. Dat was voor de grensbewoners bijzonder pijnlijk. Hun vrienden en familieleden leefden immers in twee landen. Alle verkeer naar Nederland werd verboden of kon enkel geschieden onder strenge Duitse controle. Bezoek aan familieleden of vrienden “aan de overkant” hing enkel af van de willekeur van de plaatscommandant die mogelijks een schriftelijke – en overigens te betalen – toestemming verleende om gedurende enkele uren of soms voor twee dagen het land te verlaten. In voorkomend geval moesten de Belgen via een door de plaatscommandant aangeduide poort het land verlaten en langs dezelfde poort terugkomen – waar alles uiteraard nauwgezet werd gecontroleerd en geregistreerd. Je kon na een kort bezoek aan bijvoorbeeld een ziek familielid ook maar best tijdig terugkomen, zo niet werden leden van het gezin gevangen gezet en werd er met fikse boetes gezwaaid.

9. Wat waren de gevolgen voor de landbouwers?

Landbouwers die akkers of weiden aan de overkant van de versperring hadden liggen, soms op slechts een paar honderd meter van hun hoeve, moesten niet zelden kilometers omweg maken om via een poort hun velden te kunnen bereiken – als ze er al de toelating voor kregen. Arbeiders die in Nederland werkten, kregen meestal geen toelating om dagelijks de grens te overschrijden. Ze kregen de keuze: niet langer meer in Nederland gaan werken en in België blijven – zonder inkomen – of in Nederland blijven werken, maar dan moesten ze daar verblijven en kregen ze de toelating om een of twee keer per maand naar België te komen. Sommige kinderen konden niet langer naar hun vertrouwde school gaan wanneer die aan de overkant van de versperring lag: dan maar naar een nadere school of helemaal niet meer naar school.

10. Hoeveel dodelijke slachtoffers waren er in totaal?

De cijfers van het dodental lopen uiteen van enkele tientallen tot minstens vijfduizend. Beide uitersten zijn ongeloofwaardig. Belangrijk is de vraag welke overlijdens er geteld worden. Alleen de geëlektrocuteerde doden of ook zij die nabij de versperring zijn neergeschoten? Vanaf het begin van de oorlog of pas vanaf de oprichting van de dodendraad? Prof. dr. Alex Vanneste documenteerde vanaf de oprichting zo’n 850 dodelijke slachtoffers. Ongetwijfeld waren er meer. Er zijn echter weinig gegevens hierover bewaard gebleven: België was bezet, de grensstreek was verboden gebied en de pers werd gecensureerd. Duitse verslagen van de grensbewakingstroepen zijn bijna allemaal verdwenen. De helft van de slachtoffers waren Belgen, een vierde Duitsers. De anderen zijn Nederlanders (10%), ontvluchte Russische krijgsgevangenen (10 %), Fransen (4%) en enkele slachtoffers van andere nationaliteiten. Drie vierde is omgekomen ten gevolge van elektrocutie, 20% naar aanleiding van vuurgevechten in de onmiddellijke nabijheid van de versperring. Van de andere 5% kennen wij de doodsoorzaak niet precies. Bijna driehonderd slachtoffers zijn gevallen aan de Limburgse grenzen. Limburg was dan ook de provincie met het langste traject van de versperring: bijna de helft van de totale afstand van 332 km. Ruim tweehonderd doden zijn gevallen in de provincie Antwerpen, iets minder dan honderdzeventig in Oost-Vlaanderen en een dertigtal in West-Vlaanderen. Van bijna tachtig slachtoffers weten wij niet waar ze zijn omgekomen. Dat betekent dat er tijdens heel de periode dat de versperring aan de grens stond gemiddeld 2,4 slachtoffers per kilometer zijn gevallen. Het relatief grootste aantal viel in Antwerpen (2,74) en in Oost-Vlaanderen (2,67) en het kleinste in Limburg (2,1).

DAG10

11. Hoeveel doden vielen er aan de grens met Baarle-Nassau?

Nabij de rijksgrens met Baarle-Nassau zijn vierenveertig dodelijke slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog geteld en gedocumenteerd. Vier daarvan kwamen om het leven vóór de oprichting van de dodendraad en worden in onderstaande statistieken niet meegerekend. Er resteren dus veertig slachtoffers of ongeveer 5% van het totaal aantal slachtoffers bij de dodendraad, wat overeenkomt met de lengte van het lokale traject (4,7% van 332 km). Landelijk zijn er gemiddeld 2,40 slachtoffers per strekkende kilometer dodendraad, nabij de grens met Baarle-Nassau bijna evenveel (2,58). Onder die veertig slachtoffers zijn zestien Belgen (40%), dertien Duitsers (33%), vijf Nederlanders (12%), twee Fransen (5%), twee Engelsen (5%) en twee Russen (5%). Ook hier benadert onze regio het landelijk gemiddelde, al zijn er kleine afwijkingen. Er bevinden zich minder Belgen (-10%) en Russen (-5%) onder de doden, er stierven daarentegen meer Duitsers (+8%), Engelsen (+4%), Nederlanders (+2%) en Fransen (+1%). Op te merken valt dat de bronnen zich vaak tegenspreken over de doodsoorzaak. We vermoeden dat vijfentwintig personen werden geëlektrocuteerd en veertien neergeschoten, waarvan negen door Duitse soldaten, drie door Belgische grensgidsen en twee door Nederlandse grenswachters. Bij één slachtoffer is de doodsoorzaak onduidelijk.

DAG11

12. Werden de mensen gewaarschuwd?

Mensen uit de grensregio waren nog niet vertrouwd met de elektriciteit. Men kende het gevaar niet. Het is bekend dat mensen de draden handmatig getest hebben, meestal met de dood tot gevolg. De Duitsers plaatsten beschermingsdraden aan weerskanten van de elektrische versperring. Ze verklaarden de grenszone tot verboden gebied en hingen er witte bordjes, waarop in drie talen stond geschreven: “Hoogspanningsleiding, levensgevaar!”. Priesters waarschuwden de gelovigen vanop de kansel voor de gevaren van de dodendraad. Leerkrachten deden hetzelfde in hun klas.

DAG12

13. Wie was het jongste slachtoffer?

De Nederlandse kleuter Peter Wuijts was maar 4 jaar oud. Op vrijdag 8 september 1916 kwam hij nabij grenspaal 187 in Bergeijk gruwelijk om het leven toen hij al spelend onder de draad probeerde te kruipen. Het gezin Wuijts woonde slechts op dertig meter van de dodendraad. “De vader, die het ongeluk zag gebeuren, wilde het kind van den draad nemen, doch werd door eenige personen tegengehouden. Met behulp van een stok met gummie omwonden werd het kind van den draad gehaald. Een armpje was reeds doorgebrand, zoodat het handje op den grond viel.” In België verongelukten de broertjes ’t Seijen in de nacht van 4 november 1917 bij de Driehoeven in Kalmthout. Carolus was 13 jaar oud, Marcel 10 jaar.

14. Waar vond het zwaarste grensincident plaats?

In de nacht van 25 augustus 1917 vond achter het kasteel van Hoogstraten het meest dodelijke treffen plaats tussen Duitse grensbewakers en Belgische vluchtelingen. Bij een schietpartij kwamen maar liefst vier personen om het leven: Max Skölle (een 56-jarige Duitse soldaat), de 16-jarige Charles Farcy uit Molenbeek, zijn broer Henry en de 37-jarige Antoon Van Den Broeck uit Antwerpen.

15. Hoe werd de dodendraad bewaakt?

Op vijftig tot honderdvijftig meter van elkaar stonden en/of patrouilleerden constant schildwachten. ’s Nachts werd het aantal grenswachters verdubbeld en werd meer gepatrouilleerd. Duitse soldaten kregen de opdracht om na een niet beantwoorde waarschuwing onmiddellijk te schieten. Alleen mochten zij nooit in de richting van Nederland vuren. De soldaten wandelden van het ene schakelhuisje naar het andere. Wanneer twee grensbewakers elkaar halfweg ontmoetten, maakten ze rechtsomkeer. Wachtbeurten bleven tot op het laatste moment geheim. Langs de versperring lagen er ook mijnen. Op sommige plaatsen hadden de grenswachters grote zoeklichten opgesteld om ’s nachts de omgeving beter in de gaten te houden. Overdag hingen er luchtballonnen boven de versperring om mensen op te sporen. In de schakelhuisjes stond nog wat technische of regelapparatuur, o.m. een systeem waardoor de grensbewakers konden vaststellen wanneer er sabotage was. In voorkomend geval moest een grenswachter met de fiets langs de versperring tot op de plaats van het incident rijden en meteen terugkomen om zijn oversten te verwittigen. Via een veldtelefoon konden hogere oversten over een en ander geïnformeerd worden. Tijdens de winter van 1917-1918 werd de communicatie langs de dodendraad nog verbeterd. De Duitsers installeerden in Kalmthout een radio-installatie waarmee in een mum van tijd alarm geslagen kon worden. De radiokamer voor het grensgebied nabij Baarle-Nassau bevond zich in het Withof te Minderhout. Aan de andere kant van de rijksgrens patrouilleerden Nederlandse soldaten in groten getale. Zij hielden iedereen aan die niet met hun wetten in regel was en aarzelden niet om van hun wapens gebruik te maken.

DAG15

16. Hoeveel stroom stond er op de draden?

De sterkte van de stroom bedroeg tweeduizend volt. Of de Duitsers er altijd in slaagden om een dodelijke hoeveelheid spanning op de draad te hebben, valt te betwijfelen. Grensgids Jan Vleugels vermeldt in zijn boek “De rakkers der grenzen” drie grenspassages waarbij hij de stroom had gevoeld. Wanneer er geen spanning op de draden stond, was dit voor velen een buitenkansje. Sabotage kon de oorzaak zijn. Soms haalden de Duitsers zelf de stroom van de draad, bijvoorbeeld wegens een hevig onweer.

DAG16

17. Waar kwam de elektriciteit vandaan?

In België waren er nog geen elektriciteitscentrales zoals dat nu het geval is: enkel een paar bedrijven beschikten over installaties om elektriciteit te genereren voor eigen gebruik. In de Voerstreek en het zuiden van Limburg werd beroep gedaan op een transformatorhuisje in Reutershag (tussen Vaals en Aken), vanwaar een rechtstreekse voedingskabel naar België liep. Voor de zone van Kanne tot Maaseik werd op dezelfde centrale gerekend, maar ook op twee andere elektriciteitscentrales: die van de buskruitfabriek van Kaulille en die van de houtzagerij van de familie Emsens in Lommel-Stevensvennen. Voor de zones van Maaseik tot Lozen en van Lozen tot Lommel-Stevensvennen rekenden de Duitsers eveneens op deze twee Noord-Limburgse bedrijven. De voeding voor de zone van Lommel-Stevensvennen tot Minderhout kwam eveneens van Kaulille en Lommel-Stevensvennen, maar ook van een transformatorhuis bij Kapellen. De zone van Minderhout tot aan de Schelde, werd bediend door het transformatorhuis van Kapellen. De precieze bronnen voor het traject ten westen van de Schelde zijn minder goed gekend. Het blijkt dat hier beroep werd gedaan op kleinere centrales van bedrijfjes langs de Zeeuws-Vlaamse grens, o.a. een onderstation in Zelzate, een fabriekje in Moerbeke, enz.

Langs de versperring werden Schalthäuser gebouwd. Dit waren schakelhuisjes waarin technische apparatuur werd ondergebracht en die tevens dienden als wachtlokaal voor de grenswachters. Van de Schelde tot aan het Drielandenpunt stonden er meer dan honderd. Gemiddeld bedroeg de afstand tussen twee schakelhuisjes tussen anderhalve en tweeëneenhalve kilometer. Tussen Knokke en de Schelde blijken er volgens zeer recent archiefonderzoek niet systematisch schakelhuisjes te zijn geweest: hier en daar stond er wel iets dat erop leek, maar de schakelinstallaties waren bescheidener en talrijker en waren ondergebracht in kleinere barakjes of ontruimde woningen. Dat kwam o.i. vooral door het feit dat de elektriciteitsvoorziening er anders was georganiseerd en meer moest steunen op kleinere en wisselende centrales. Uit een analyse van de kaarten blijkt men wisselstroom te hebben gebruikt, meer speciaal draaistroom.

DAG17

18. Hoe kon men legaal de dodendraad passeren?

In de dodendraad waren poorten aangebracht: Zivildurchläße bestemd voor de doortocht van burgers en Militärdurchläße voor militairen. Over de ganse grens moeten er zowat vijfenzeventig poorten zijn geweest: vijftig alleen voor militairen, negen alleen voor burgers en zestien met een dubbele functie. Deze doorgangen lagen meestal op belangrijke wegen of aan een spoorweg en werden uiteraard streng bewaakt. De poorten waren in de eerste plaats noodzakelijk om toegang te krijgen tot het “niemandsland” tussen de dodendraad en de rijksgrens. Daarnaast konden burgers (mits een Passierschein van de plaatscommandant naar Nederland reizen), al was de kans niet groot. Op 26 januari 1915 besloot de bezetter om geen Passierschein meer te overhandigen aan Belgische mannen tussen zestien en vijfenveertig jaar omwille van het risico dat zij het Belgische leger zouden vervoegen. Om strategisch-militaire redenen tenslotte wilden de Duitsers niet alle toegangswegen naar Nederland afsluiten. Je wist maar nooit hoe de relaties tussen Nederland en Duitsland of tussen Nederland en België tijdens de oorlog konden evolueren.

DAG18

19. Hoe slaagde men erin illegaal de dodendraad te passeren?

Grensbewoners verzonnen allerlei technieken om alsnog voorbij de dodendraad te geraken. De meest interessante wijze bestond erin de Duitse grenswachters om te kopen. In ruil voor wat geld werd afgesproken om op een bepaald ogenblik de spanning op de draden gedurende een kwartiertje af te zetten. Velen zijn op die wijze aan de overkant geraakt, maar velen werden ook verraden door de grenswachter waarmee was afgesproken. Daarnaast kon men proberen de versperring te ontwijken door bijvoorbeeld door een duiker, riool, afvoerbuis of kanaaltje onder de versperring te kruipen. Vaak maakte men ook gebruik van stokken die aan de bovenzijde een geïsoleerd U-profiel hadden: daarmee kon men de onderste draad een tiental of twintigtal centimeter naar omhoog duwen, zodat er meer plaats was om er onderdoor te kruipen. In de aanvangsperiode vluchtten ook tal van mensen door de mergelgrotten bij Kanne en Riemst, met toegangen en uitgangen zowel in België als in Nederland. Na enige tijd hadden de Duitsers een en ander door en metselden ze de toegangen tot de mergelgrotten gewoon dicht. Sommige probeerden met een ladder over de versperring te geraken. Daar gebeurden evenwel nogal wat tragische ongevallen mee. In de Voerstreek, maar ook op andere plaatsen, sprongen vluchtelingen met een polsstok over de versperring. Soms werd een ton, waarvan onder- en bovenkant waren weggeslagen, onder de onderste of tussen de onderste en de tweede draad geschoven, zodat men er vrij veilig door kon kruipen. Dat gebeurde ook wel eens met een mand waarvan de bodem was weggeknipt of een houten bak zonder bodem. De handigste variant hierop was het gebruik van een houten fietsvelg die tussen de onderste en de tweede draad werd opgespannen: zo ontstond een vrij brede opening waardoor zelfs onervaren lieden vrij veilig door de draden konden geraken. Elementair was het gebruik van wollen dekens: men wikkelde een deken rond een draad en een ander rond de erboven of eronder liggende draad, zodat men tussen de dekens naar de andere kant kon kruipen. Interessanter was het gebruik van rubber. Wanneer een rubberen mat van één tot anderhalve meter onder de onderste draad werd geschoven, konden vluchtelingen redelijk veilig op de mat gaan staan en door de draden heen kruipen, ze konden de draden zelfs vasthouden op voorwaarde dat ze met de voeten op de rubberen mat bleven staan. Grensgidsen die vluchtelingen of spionnen door de versperring hielpen, beschikten daarenboven over rubberen handschoenen en laarzen, soms zelfs over rubberen pakken. Goed beschermd met rubberen handschoenen gebruikten zij ook vaak een aan de handvaten geïsoleerde hefboomkniptang om de draden door te knippen. Deze techniek was evenwel niet zonder gevaren, want van zodra een draad was doorgeknipt ging er bij de grenswachters een alarm af. Tot slot was er het “passeursraam”, een houten plooibaar raam met geïsoleerde boven- en onderkant. Dat werd tussen de draden gespannen, waarna de “passeur” naar de andere kant kon kruipen.

DAG19

20. Wanneer werd de dodendraad afgebroken?

De dodendraad werd na de Wapenstilstand door de Belgische overheid als oorlogsbuit beschouwd, maar bleek op veel plaatsen al verdwenen. In Weelde-Statie (Ravels) werd de dodendraad een paar dagen voor het einde van de oorlog gesloopt. Het materiaal werd door landbouwers hergebruikt om hun weilanden te omheinen. Maar niet overal was de dodendraad zo vlug opgeruimd. Landbouwer Jan Van Looveren uit Meer wilde op 12 november 1918, de dag na de Wapenstilstand, zijn ouders gaan opzoeken die in een boerderijtje in de Beemden in Wuustwezel woonden. Op Gestel in Meer (Hoogstraten) probeerde Jan om tussen de draden te kruipen. Blijkbaar dacht hij dat de Duitsers de stroom hadden uitgeschakeld, want met zijn twee handen nam hij de stroomdraad vast. Hij werd wellicht het laatste slachtoffer van de versperring, nog wel na het beëindigen van de oorlog!

Bronnen:

– Prof. dr. VANNESTE A., “Spanning op de rijksgrens van Knokke tot Gemmenich, 1915-1918” in JANSSEN H. (ed.), Hoogspanning aan de Belgisch-Nederlandse grens, Baarle-Hertog-Nassau, Heemkundekring Amalia van Solms, 2013; hoofdstuk 12.
– JANSSEN H., “Dodendraadslachtoffers aan de rijksgrens met Baarle-Nassau” in JANSSEN H. (ed.), Hoogspanning aan de Belgisch-Nederlandse grens, Baarle-Hertog-Nassau, Heemkundekring Amalia van Solms, 2013; hoofdstuk 15.