Minderhout en Castelre
Een parochie over de rijksgrens heen
Minderhout en Castelré behoren tot een verschillend bisdom en zijn gelegen in andere landen. Zij vormen evenwel van oudsher één parochie: de St.-Clemensparochie.
De pastoor wordt benoemd door de bisschop van Antwerpen. De bisschop van Breda verleent een volmacht voor het uitoefenen van de pastorale handelingen in zijn bisdom. De parochiekerk en -school stonden in Minderhout, op Belgisch grondgebied.
Castelré, niet te verwarren met Kasterlee bij Turnhout, is een gehucht van de Nederlandse gemeente Baarle-Nassau en ligt te voet minder dan een half uur van het dorp Minderhout verwijderd. Het heeft een nauwe band met dit Belgische dorp omwille van de grote afstand tot Baarle-centrum, zo’n twaalf kilometer. Castelré heeft een grillige grenslijn van ongeveer veertien kilometer lang. Het gehucht steekt op een merkwaardige wijze tot diep in België. Het is de enige plaats in Nederland die zowel ten noorden, ten westen als ten zuiden aan België grenst. Castelré telde tijdens WO1 een vierhonderdtal inwoners.
Op 27 december 1914 werd de weg tussen Minderhout en Castelré om elf uur ’s middags gesloten nadat de kerkgangers naar Castelré waren teruggekeerd. Duitse soldaten vouwden hun handen en zeiden: “Nicht mehr zurück kommen: in Holland bitten.” De grensovergang werd met een slagboom en takkenbossen afgesloten, later met manshoge Friese ruiters. Een paar uur later werd Jeanne Philipsen op diezelfde plaats doodgeschoten.
Door het sluiten van de rijksgrens waren de parochiekerk en -school vanuit Castelré onbereikbaar geworden. Toen begin 1915 een inwoner van Castelré stierf, mocht het lijk voor de begrafenis niet naar Minderhout overgebracht worden. Ook kregen Belgische familieleden geen toestemming van de Duitsers om voor de begrafenis (in Baarle-Nassau) de rijksgrens te passeren.
Op 27 maart 1915 werd bij diezelfde grensovergang, aan de brug over de Mark, door Duitse schildwachten wél een ontmoeting toegestaan, namelijk tussen Minderhoutse en Castelse communicanten. De Gazet van Hoogstraten beschreef dit gebeuren als volgt: “Het was toegestaan dat de communicanten van Minderhout door den Eerwaarde Heer Pastoor, de Eerwaarde Zusters en den Meester vergezeld, een bezoek mochten brengen aan de Castelreesche brug, waar hunne vroegere schoolmaatjes zouden komen na de Hoogmis rond half elf. Dit nieuws verspreidde zich als een lopend vuurken door het dorp. De gelukkige kinderkens hadden vele nakijkers en weldra ook, toen dit oogluikend werd toegestaan, een heelen hoop navolgers. Het leek wel of men wilde kost wat kost de Castelreeschen brug doorbreken en het Hollandsche gehucht met de parochie hereenigen. Gelijktijdig kwam den stoet Minderhoutenaren met de groep Castelreërs bij de brug aan. ’t Was voor velen die er hunne familieleden bij hadden een vrolijk ogenblik, malkander te kunnen verwelkomen door de takversperring heen. Ook waren de Castelreesche communiecantjes meegekomen, vier jongens en vier meisjes. En daar dit jaar in Minderhout allen feestelijken opschik was achterwege gelaten, zagen wij met verwondering de Castelrésche meisjes met kroontjes en witte sluiers opgesmukt. Doch ja, hun vaderland leeft nog steeds in blijde vrijheid. Wij treuren om de verloren vrijheid. Te spoedig naar veler verlangen, werd aan dit onderhoud een einde gesteld.”
De inwoners van Castelré waren genoodzaakt om hun godsdienstplichten voortaan in Ulicoten of Baarle-Nassau te vervullen, op tweeëneenhalf uur afstand. Gelukkig duurde dit niet lang. De Belgische legeraalmoezenier Leon Baes werd door de bisschop van Breda tot priester gewijd en op 6 februari 1915 tot noodpastoor van Castelré benoemd. In Castelré droeg hij maandenlang de mis op in een dorpscafé, later in een noodkerk.
Zolang de oorlog duurde, bleef E.H. Baes officier in het Belgische leger. De regering in Sainte-Adresse had hem aangesteld tot hoofd van een speciale inlichtingendienst en tot aalmoezenier der Belgische Gendarmerie in Baarle-Hertog.
Er kwam ook een noodschool in Castelré. De kerk en het schooltje werden druk bezocht door Belgen uit de Minderhoutse gehuchten Bergen en Hal, die tussen de dodendraad en de rijksgrens opgesloten zaten. Er werd zelfs lesgegeven volgens de Belgische onderwijswet, dus mét katholiek godsdienstonderricht. Dit was zeer tegen de zin van de wethouders van Baarle-Nassau. Zij drongen er bij de marechaussee op aan om iedereen te verbaliseren die zich in de verboden grensstrook ophield. Al deze processen werden echter door de Nederlandse Koningin vernietigd. Bovendien werden door de Nederlandse militaire autoriteiten passen uitgereikt waardoor de Belgen alle dagen vrij naar de kerk en de school van Castelré konden komen.
Uiteindelijk drongen de wethouders van Baarle-Nassau er bij de Duitse (!) militaire overheid op aan om het grensverkeer voor kerk- en schoolbezoekers stop te zetten. Op 30 juli 1917 werden alle gezinshoofden van de gehuchten Hal en Bergen op het Pass-Amt ontboden. Het werd hen ten strengste verboden om nog langer in Castelré naar de kerk te gaan of hun kinderen daar naar school te sturen, op boete van driehonderd mark.
Na de Eerste Wereldoorlog ging de schoolstrijd gewoon verder. Het college van Baarle-Nassau wilde in het noodgebouw blijvend een neutrale school vestigen. De katholieke bevolking was hiermee niet akkoord en stuurde haar kinderen opnieuw naar de parochieschool in Minderhout. De inwoners werden wegens overtreding van de leerplichtwet herhaaldelijk voor de rechter gedaagd. Tot tweemaal toe stelden zij een petitie op om afscheiding van Nederland en aanhechting bij België te vragen. Broos Roelen zegde als grondeigenaar de huur van de neutrale school op, waarna de gemeente verplicht was om het gebouw aan te kopen, af te breken en elders terug op te richten. Omdat het verzet niet gebroken kon worden, ook niet na een uitspraak van de Hoge Raad, werd de neutrale school in 1926 opgeheven.